Zaterdag
ben ik naar het huis van een meisje uit het derde leerjaar geweest. Net als
vorige week heb ik een cd laten horen met een man die dezelfde zin zei in het
dialect, in tussentaal en in het algemeen Nederlands. Ook mocht zij ondertussen
de foto met de bank in een sneeuwlandschap bekijken. Zij kreeg vijf vragen in
plaats van drie, namelijk:
1.
Wie van de drie is er een meester?
2.
Wie van de drie woont in een groot huis?
3.
Wie van de drie heeft zwarte schoenen aan?
4.
Wie van de drie helpt graag andere mensen?
5.
Wie van de drie heeft veel vrienden?
Zij
antwoordde op de eerste vraag dat de meester tussentaal sprak. Op de tweede
vraag was haar antwoord dat de persoon die in een groot huis woont, dialect
praat.
Ook bij de derde vraag antwoordde ze dat de man die zwarte schoenen aan
heeft, dialect spreekt.Als je de antwoorden vergelijkt met het kind uit de derde kleuterklas, zie je dat kinderen allemaal een verschillende mening hebben. Bij vraag vier antwoordde ze dat degene die graag andere mensen helpt, algemeen Nederlands spreekt. Bij de laatste vraag zei ze dat degene met veel vrienden, tussentaal spreekt. Iedereen heeft volgens mij een andere mening, geen enkel antwoord was hiervan juist. Zelf zou ik bij vraag één, twee en vier een ander antwoord geven. Ik zou denken dat iemand die een meester is, algemeen Nederlands praat, evenals iemand die in een groot huis woont. Bij mensen die graag andere mensen helpen, zou ik dan denken dat ze tussentaal spreken.
Velen
hebben een andere mening over iets. Dit komt waarschijnlijk door ervaringen die
mensen en kinderen al meegemaakt hebben in hun leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten